Met de kennis van nu kunnen we onszelf wel voor het hoofd slaan. Sommige impressionistische topstukken waren binnen handbereik en toch gingen ze aan onze neus voorbij...
Er zijn bijvoorbeeld nauwelijks kunstwerken van vrouwelijke impressionisten in Nederland, en er is geen enkel schilderij van Degas. Musea proberen de gaten zo goed mogelijk op te vullen, maar betalen nu de hoofdprijs voor zulke kunstwerken. Hoe kon het zover komen?
Tsja, het had anders kunnen lopen. Soms vond iemand een impressionistisch werk simpelweg niet ‘mooi’ genoeg. Of men had te weinig kennis over nieuwe ontwikkelingen in de kunst om de schilderijen op waarde te kunnen schatten. Een andere keer was de vraagprijs te hoog, of waren andere kunstenaars net wat populairder. Dat is jammer, maar ook wat je níet koopt, zegt iets over je smaak, visie en prioriteiten.
In deze aflevering gaan we dieper in op drie gemiste kansen van Renoir, Manet en Cézanne.
Renoir, Lunch van de roeiers
Dit schilderij wordt nu beschouwd als een van de meest iconische werken van het Franse impressionisme. ‘Een dergelijk schilderij brengt, waar het ook wordt getoond, een sensatie teweeg’, aldus de Amerikaanse eigenaar. Overal, behalve eind 19de eeuw in Nederland…
Pierre-Auguste Renoir, Lunch van de roeiers, 1880-1881, The Phillips Collection, Washington DC, verworven 1923
In 1883 opende Jos de Kuyper zijn Rotterdamsche Kunstclub: een plek waar hij Franse kunst exposeerde en verkocht. Hij hing een handjevol impressionistische werken met opzet naast traditionele schilderijen zodat het Nederlandse publiek langzaam kon wennen aan de moderne kunst van dat moment. De impressionistische werken bleven allemaal onverkocht, ook Renoirs indrukwekkende Lunch van de roeiers. Wie het iconische werk nu wil zien, moet naar Washington afreizen.
Manet, Studie voor ‘Een bar in de Folies-Bergère’
Dit is de eerste olieverfschets voor Manets gelijknamige en wereldberoemde schilderij Een bar in de Folies-Bergère (Courtauld Gallery, Londen). Het is onder meer zo geliefd omdat de kunstenaar het moderne Parijse nachtleven heel spannend heeft weergegeven.
De van oorsprong Duitse zakenman Frans Koenigs kocht de studie in 1928 en gaf het tien jaar later in langdurig bruikleen aan het Stedelijk Museum in Amsterdam. Zulke bruiklenen zijn voor musea heel waardevol, maar het is ook een kwetsbaar ‘bezit’: de eigenaar of erfgenamen kunnen het werk op elk gewenst moment terugvragen.
Dat voelde het Stedelijk Museum ook aan en daarom probeerden ze het werk in 1993 op de lijst te plaatsen van onmisbaar erfgoed dat het land niet mag verlaten.
Édouard Manet, Studie voor ‘Een bar in de Folies-Bergère’, 1881, Particuliere collectie, met dank aan HomeArt
De poging om dit unieke schilderij veilig te stellen voor de Collectie Nederland mislukte. Een jaar later werd het werk door de erfgenamen van Koenigs voor 4,4 miljoen Britse pond verkocht aan het buitenland. Na 55 jaar (!) verliet het schilderij het museum en kwam het terecht bij een particuliere verzamelaar.
Hiermee gebeurde precies wat het Stedelijk Museum wilde voorkomen: dat dit iconische schilderij uit de openbaarheid zou verdwijnen. In een museum kan immers iedereen het werk bewonderen. Inmiddels is het schilderij 35 miljoen waard en met zulke astronomische bedragen wordt de kans steeds kleiner dat we het ooit nog kunnen ‘terugkopen’.
Cézanne, Stilleven
Begin 20ste eeuw hingen de muren van het Rijksmuseum vol topstukken van Paul Cézanne, vandaag moet je ernaar zoeken. Hoe kan dat? Willem Steenhoff, destijds de vooruitstrevende onderdirecteur van het Rijksmuseum, wilde bezoekers laten kennismaken met moderne kunst uit het buitenland. Hij vond een bondgenoot in de Haagse jurist en kunstverzamelaar Cornelis Hoogendijk die deze mening deelde, maar belangrijker nog: hij had ook de kunst in handen.
Paul Cézanne, Stilleven, 1892-1894, The Barnes Foundation, Philadelphia
Hoogendijk kwam rond 1890 regelmatig in Parijs en werd daar verliefd op het impressionisme. Zelfs het werk van de toen nog onbekende en ongeliefde Cézanne sprak hem aan; hij kon het voor weinig geld kopen. In 1901 had hij maar liefst 33 Cézannes in zijn verzameling en die leende hij graag uit aan het Rijksmuseum. Pogingen van het Rijksmuseum om het schilderij veilig te stellen en voor Nederland te behouden mislukten. Na Hoogendijks dood was zijn verzameling een vermogen waard en in 1920 besloot zijn familie begrijpelijkerwijs om deze te verkopen. Zo raakten de kunstwerken verspreid over de hele wereld.
Kunst voor de eeuwigheid
Op de kunstmarkt vliegen de miljoenen je om de oren als het om impressionistische werken gaat. Musea begeven zich op dit strijdtoneel, maar ze hebben geen winstoogmerk en kopen kunst voor de kunst. Daarmee kunnen musea completere verhalen vertellen en zorgen ze ervoor dat kunst zo lang mogelijk en door zoveel mogelijk mensen bewonderd kan worden.
Wanneer een kunstwerk in een museale collectie belandt, blijft het daar in principe tot in de eeuwigheid. Musea zorgen er bovendien voor dat de kunst in topconditie blijft. Zo kunnen onze achterkleinkinderen over 150 jaar het 300-jarig bestaan van het impressionisme vieren, waarbij de topstukken nog steeds in volle glorie te bewonderen zijn.