Aan Albert Aurier
Waarde heer Aurier,
Hartelijk dank voor uw artikel in de Mercure de France dat me zeer heeft verrast. Ik vind het erg goed als kunstwerk op zichzelf, ik vind dat u schildert met woorden; enfin, in uw artikel vind ik mijn doeken terug, maar beter dan ze in werkelijkheid zijn, rijker, betekenisvoller. Toch voel ik me niet op mijn gemak als ik bedenk dat hetgeen u zegt, eerder op anderen van toepassing is dan op mij. Vooral bijvoorbeeld op Monticelli. Als u zegt: ‘hij is – bij mijn weten – de enige schilder die het coloriet van de dingen waarneemt met die intensiteit, met die kwaliteit van metaal en edelstenen’ – gaat u dan alstublieft bij mijn broer kijken naar een bepaald boeket van Monticelli – een boeket in wit, vergeet-mij-nietblauw en oranje – dan zult u aanvoelen wat ik bedoel. Maar sinds lang zijn de beste, de meest opmerkelijke Monticelli’s in Schotland, in Engeland. In een museum in het Noorden – dat van Lille – geloof ik – moet er echter nog een wondermooi schilderij van hem zijn, veel rijker en beslist niet minder Frans dan Le départ pour Cythère van Watteau. Momenteel is de heer Lauzet bezig een dertigtal Monticelli’s te reproduceren. Ziehier – voor zover ik weet, is er geen colorist die zo regelrecht van Delacroix afstamt; en toch is het waarschijnlijk, mijns inziens, dat Monticelli de kleurentheorieën van Delacroix slechts uit de tweede hand kende; hij kende ze met name van Diaz en van Ziem. Zijn kunstenaarstemperament, dat van Monticelli, was volgens mij precies hetzelfde als dat van de schrijver van de Decamerone – Boccaccio – een melancholicus, een vrij berustende stakker die de uitspattingen van de beau monde, de minnenden van zijn tijd aan zich voorbij ziet trekken en ze schildert, ze analyseert, hij – de verstotene. Oh! Hij imiteert Boccaccio niet, net zomin als Henri Leys de primitieven imiteerde. Welnu, dit om te zeggen dat er aan mij veel woorden lijken te worden verspild die u beter zou kunnen zeggen over Monticelli, aan wie ik veel verschuldigd ben. Verder heb ik veel te danken aan Paul Gauguin, met wie ik enkele maanden in Arles heb samengewerkt en die ik trouwens in Parijs al kende.
Gauguin, die merkwaardige kunstenaar, die vreemdeling, wiens houding en blik vaag doen denken aan het mansportret van Rembrandt in de galerie La Caze, die vriend die graag laat voelen dat een goed schilderij vergelijkbaar moet zijn met een goede daad, niet dat hij dat zegt, maar enfin, het is moeilijk veel met hem om te gaan zonder te denken aan een zekere morele verantwoordelijkheid. Enkele dagen voordat we uit elkaar gingen, toen mijn ziekte mij dwong een inrichting in te gaan, heb ik geprobeerd ‘zijn lege plaats’ te schilderen.
Het is een studie van zijn stoel van donker roodbruin hout, de zitting van groenig stro en op de plaats van de afwezige een kandelaar met brandende kaars en moderne romans. Wilt u bij gelegenheid, bij wijze van herinnering aan hem, nog eens naar die studie gaan kijken die helemaal in gebroken groene en rode tonen geschilderd is? U begrijpt dus wellicht dat uw artikel juister was geweest en – naar mijn oordeel – daarom ook krachtiger als u, sprekend over de kwestie van een toekomst van ‘schilderkunst van de tropen’ en de kleurenkwestie – alvorens over mij te spreken – recht zou hebben gedaan aan Gauguin en aan Monticelli. Want het aandeel dat ik daarin heb of zal hebben, dat verzeker ik u, zal altijd van zeer ondergeschikt belang blijven.
En verder zou ik u nog iets anders willen vragen. Stel dat de twee doeken van de Zonnebloemen die momenteel bij de Vingtistes hangen, bepaalde kleurenkwaliteiten hebben, en verder ook dat het een idee uitdrukt dat ‘dankbaarheid’ symboliseert – is dat dan iets anders dan zoveel bloemenschilderijen die veel kundiger zijn geschilderd en die nog niet voldoende worden gewaardeerd, de stokrozen en de gele irissen van père Quost? De magnifieke boeketten pioenen waarmee Jeannin zo kwistig is? Ziet u, ik vind het zo moeilijk om onderscheid te maken tussen impressionisme en iets anders, ik zie het nut niet in van al dat sektarische denken dat we de laatste jaren hebben gezien, maar het belachelijke daarin schrikt me af.
En tot besluit zeg ik niet te begrijpen dat u spreekt over gruwels van Meissonier. Het is wellicht van die voortreffelijke Mauve dat ik mijn grenzeloze bewondering voor Meissonier heb geërfd; Mauve was onuitputtelijk in zijn lof voor Troyon en Meissonier – vreemde combinatie.
Dit om u erop te wijzen hoeveel bewondering men in het buitenland opbrengt zonder zich ook maar iets aan te trekken van wat de kunstenaars in Frankrijk vaak zo ongelukkig verdeelt. Wat Mauve vaak herhaalde, kwam ongeveer hierop neer: ‘als je met kleur wilt werken, moet je ook een hoekje bij de haard of een binnenhuis kunnen tekenen zoals Meissonier.’
Bij de volgende zending die ik naar mijn broer stuur, zal ik voor u een studie doen van cipressen, als u mij het genoegen wilt doen deze te aanvaarden als aandenken aan uw artikel. Ik werk er op dit moment nog aan, want ik wil er een figuurtje in zetten. De cipres is zo karakteristiek voor het landschap van de Provence, en u voelde dat aan toen u zei: ‘zelfs de zwarte kleur.’ Tot dusver heb ik ze niet kunnen maken zoals ik het voel; de emoties die zich bij de aanblik van de natuur van mij meester maken, doen me bijna flauwvallen en dan is het gevolg dat ik zo’n veertien dagen niet in staat ben om te werken. Maar voor ik hier wegga, ben ik toch van plan nog een keer een poging te wagen om de cipressen aan te pakken. De studie die ik voor u heb bestemd, stelt een groepje ervan voor in de hoek van een korenveld op een zomerdag met mistral. Het is dus een soort zwarte noot omhuld door blauw dat bewogen wordt door de grote luchtstromen, en het vermiljoen van de klaprozen vormt een contrast met de zwarte noot.
U zult zien dat het bijna de kleurencombinatie vormt van die leuke Schotse geruite stoffen: groen, blauw, rood, geel, zwart, die zowel u als ik destijds zo aardig vonden en die je helaas tegenwoordig bijna niet meer ziet.
Mag ik u, waarde heer, tot besluit hartelijk danken voor uw artikel. Mocht ik in het voorjaar naar Parijs komen, dan zal ik zeker niet nalaten bij u langs te komen om u persoonlijk te bedanken.
Vincent van Gogh
Als de studie die ik u zal sturen, door en door droog is, ook in de impasto’s – dat zal niet binnen een jaar het geval zijn – denk ik dat u er goed aan zou doen hem een flinke vernislaag te geven. En ondertussen moet hij verschillende malen met veel water worden gewassen om de olie er helemaal uit te krijgen. Die studie is geschilderd in diep Pruisisch blauw, die kleur waar zoveel slechts over wordt gezegd en waar Delacroix niettemin zoveel gebruik van heeft gemaakt. Als de tonen Pruisisch blauw eenmaal goed droog zijn, dan denk ik dat u door het vernissen die heel zwarte tonen krijgt die nodig zijn om de verschillende donkergroenen tot hun recht te laten komen.
Ik weet niet goed hoe die studie moet worden ingelijst, maar omdat ik graag heb dat het doet denken aan die geliefde Schotse stoffen, heb ik gemerkt dat een heel eenvoudige, platte lijst in helder loodmenie het gewenste effect geeft in combinatie met de blauwen van de achtergrond en de donkergroene tinten van de bomen. Anders zou er misschien niet genoeg rood in het doek zitten en zou het bovenste gedeelte wat kil aandoen.