Aan Theo van Gogh
Waarde Theo,
Een paar woordjes maar om je te zeggen dat mijn gezondheid en het werk redelijk vooruitgaan.
Wat ik opmerkelijk vind, als ik mijn toestand van nu vergelijk met die van een maand geleden. Vroeger wist ik wel dat je je armen en benen kon breken en dat dat dan later weer kon herstellen, maar ik wist niet dat je geestelijk gebroken kon worden en dat dat nadien ook herstelde.
Ik houd wel iets van ‘waar is het goed voor om te herstellen’ in die verbazing over een genezing waarop ik helemaal niet had durven rekenen.
Tijdens je bezoek zul je, denk ik, in de kamer van Gauguin wel twee doeken van 30 met zonnebloemen gezien hebben. Ik heb zojuist de laatste hand gelegd aan de herhalingen, die absoluut gelijkwaardig en eender zijn. Ik heb je geloof ik al gezegd dat ik bovendien een doek heb van een Berceuse, dat waaraan ik werkte toen mijn ziekte ertussen kwam. Daarvan heb ik op dit moment ook 2 versies.
Over dit doek heb ik onlangs aan Gauguin verteld dat, omdat hij en ik hadden gepraat over de IJslandvaarders en hun naargeestige isolement, blootgesteld aan alle gevaren, alleen op de trieste zee, ik heb daarover dus onlangs aan Gauguin verteld dat ik na die vertrouwelijke gesprekken het idee kreeg om een dusdanig schilderij te schilderen dat zeelieden – kinderen en martelaren tegelijk – dat ziende in de scheepskajuit van IJslandvaarders, een deining zouden voelen die hen zou herinneren aan hun eigen wiegelied. Nu, het lijkt, zo je wilt, op een kleurenprent uit een bazaar. Een vrouw in het groen met oranje haren tekent zich af tegen een groene achtergrond met roze bloemen. Nu, die onverenigbare hoge tonen van felroze, feloranje en felgroen worden getemperd door lagere tonen rood en groen. Ik stel me die doeken juist tussen die van de Zonnebloemen voor – die aldus aan beide zijden staande lampen of kandelaars vormen van hetzelfde formaat; en het geheel bestaat zo uit 7 of 9 doeken.
(Ik zou nog een herhaling voor Holland willen maken, als ik het model weer kan krijgen).
Aangezien het hier nog steeds winter is, luister: laat mij rustig verder gaan met mijn werk; als het het werk is van een gek, goed, jammer dan. Dan kan ik er ook niets aan doen.
Die onverdraaglijke hallucinaties zijn nu echter opgehouden en beperken zich tot niet meer dan een nachtmerrie, door het innemen van broomkali denk ik.
Die geldkwestie tot in de details bespreken, dat is nog onmogelijk voor me, maar toch wil ik het juist tot in de details bespreken en ik werk onafgebroken van de ochtend tot de avond om je te bewijzen (tenzij mijn werk ook weer een hallucinatie is), om je te bewijzen dat wij hier werkelijk in de voetsporen treden van Monticelli en, wat meer is, dat we in het grootse werk van Bruyas uit Montpellier, die zoveel heeft gedaan om in het Zuiden een school te stichten, een licht hebben op onze weg en een lamp voor onze voeten.
Maar kijk er niet te veel van op als ik volgende maand genoodzaakt ben je om het hele maandgeld te vragen, zelfs met inbegrip van het betreffende extra bedrag.
Het is al met al niet meer dan billijk dat ik in tijden van productie, waarin ik al mijn levenskracht opgebruik, aandring op wat ik nodig heb om enkele voorzorgsmaatregelen te kunnen nemen. Het verschil in de uitgaven is van mijn kant zeker niet buitensporig, zelfs niet in dergelijke gevallen. En nogmaals, ofwel sluit me meteen op in een gekkenhuis, daar heb ik niets op tegen als ik me vergis, ofwel laat me op volle kracht werken en de voorzorgsmaatregelen nemen die ik je noem.
Als ik niet gek ben, dan komt eens het moment dat ik je zal sturen wat ik je van meet af aan heb beloofd. Welnu, die schilderijen zullen wellicht onherroepelijk verspreid raken, maar als jij het geheel zult zien van wat ik wil, dan zul je er, naar ik durf te hopen, een troostgevende indruk van krijgen.
Jij hebt net als ik in de kleine etalage van een lijstenmaker in de rue Laffitte een deel van de collectie Faure uitgestald gezien, nietwaar? Jij hebt net als ik gezien dat deze trage stoet van doeken, waar vroeger op neer werd gekeken, opmerkelijk interessant was.
Goed. Mijn grote verlangen is dat jij ook vroeg of laat een serie doeken van mij zult hebben die juist in diezelfde etalage voorbij zou kunnen trekken.
Als ik nu onafgebroken door blijf werken in februari en maart aanstaande, zal ik hopelijk de kalme herhalingen af hebben van een aantal studies die ik vorig jaar heb gemaakt. En die zullen samen met sommige doeken die je al van me hebt, zoals de Oogst en de Witte boomgaard, een vrij stevige basis vormen. In diezelfde periode, dus niet later dan maart, kunnen wij regelen wat er ter gelegenheid van je huwelijk geregeld moet worden.
Maar in februari en maart zal ik me, hoewel aan het werk, nog als ziek beschouwen en ik zeg je bij voorbaat dat ik die twee maanden wellicht 250 per maand moet opnemen van het jaarbedrag.
Je zult wellicht begrijpen dat wat me in zekere zin zou geruststellen over mijn ziekte en de mogelijkheid van een terugval, het besef is dat Gauguin en ik ons tenminste niet voor niets de hersens hebben afgepijnigd, maar dat er goede doeken uit voortkomen. En ik durf te geloven dat jij eens zult zien dat het, door eerlijk en kalm te blijven juist wat het geld betreft, voortaan uitgesloten is dat wij jegens de Goupils onjuist gehandeld hebben. Hoewel ik natuurlijk indirect door jouw tussenkomst hun brood gegeten heb –
Behoud ik in dat geval direct toch mijn onafhankelijkheid.
In plaats van ons daardoor altijd min of meer bezwaard te blijven voelen tegenover elkaar, kunnen we ons nog meer broers voelen zodra dat is geregeld. Jij zult wel al die tijd arm zijn geweest om mij te onderhouden, maar ik geef je het geld terug of anders geef ik de geest.
Nu komt je vrouw, die zo goed is om ons oudjes iets van hun jeugdigheid terug te geven.
Maar ik ben ervan overtuigd dat jij en ik in de handel weer opvolgers zullen krijgen en dat wij het wederom waren die niet hebben geklaagd juist toen de familie ons financieel aan ons lot overliet.
Ja, laat het onheil dan maar geschieden..... Heb ik daarin dan ongelijk?
Kom, zolang de wereld van nu blijft bestaan, zullen er kunstenaars en schilderijenhandelaren zijn, vooral die die net als jij tegelijkertijd apostel zijn. En als wij ooit in goede doen zullen raken, dan zijn we, ook al zijn we dan wellicht een paar oude joodse pijprokers, in ons werk in ieder geval altijd recht door zee gegaan en zijn we de dingen van het hart nog niet vergeten, zij het dan dat we wat berekenend zijn geweest.
Het is waar wat ik je zeg: als het niet absoluut noodzakelijk is om me op te sluiten in een gekkenhuis, dan ben ik nog wel in staat om tenminste in goederen te betalen wat ik geacht word schuldig te zijn.
Verder, waarde broer, is het ’89, heel Frankrijk heeft ervoor gehuiverd en wij oude Hollanders niet minder, met hetzelfde hart.
Wees op je hoede voor ’93, zul jij me wellicht zeggen.
Helaas is dat een beetje waar en daarom kunnen wij ons beter bij de schilderijen houden.
Ten slotte moet ik je nog zeggen dat de hoofdcommissaris van politie gisteren heel vriendelijk bij me langs is geweest. Hij heeft me de hand gedrukt en gezegd dat ik hem als vriend raad kon vragen, als ik hem ooit nodig had. Waarop ik allesbehalve nee zeg, en het zou binnenkort juist wel eens het geval kunnen zijn als er problemen rijzen rond het huis. Ik wacht het moment af dat ik mijn maand huur moet betalen en dan zal ik de beheerder of de huisbaas regelrecht aanspreken.
Maar om me eruit te gooien, dat zal ze in dit geval tenminste niet glad zitten. Wat wil je, wij zijn in de ban geraakt van de impressionisten, welnu, ik voor mij probeer de doeken af te maken die mij onbetwistbaar het plekje zullen garanderen dat ik er heb ingenomen.
Ah, de toekomst daarvan… maar als père Pangloss ons verzekert dat alles altijd opperbest verloopt in de beste der werelden – kunnen wij er dan aan twijfelen?
Mijn brief is langer geworden dan ik van plan was, geeft niet – het belangrijkste is dat ik uitdrukkelijk vraag om twee maanden te kunnen werken, alvorens te regelen wat rond je huwelijk geregeld moet worden.
Daarna stichten jij en je vrouw in het voorjaar een handelsfirma van meerdere generaties in de nieuwe bloeitijd. Jullie zullen het niet gemakkelijk hebben. En als dat geregeld is, vraag ik alleen maar een plaats als schilder in loondienst, zolang er tenminste geld is om die te betalen.
Het werk leidt me juist af. En ik moet ontspanning nemen – gisteren ben ik naar de Folies arlésiennes geweest, het theater in opkomst hier – het was de eerste keer dat ik heb geslapen zonder hevige nachtmerrie. Ze speelden (het was een Provençaals literair genootschap) een zogenaamde Noël of Pastourale, een overblijfsel van het middeleeuws christelijk toneel. Het was heel doordacht en moet hun heel wat geld hebben gekost.
Natuurlijk werd de geboorte van Christus uitgebeeld, vermengd met een grappig verhaal van een verbouwereerde Provençaalse boerenfamilie. Goed – wat verbluffend mooi was, zoals een ets van Rembrandt, dat was de oude boerin, precies zo’n vrouw als mevrouw Tanguy met hersenen van vuursteen, vals, verraderlijk, gek; dat zag je allemaal tevoren in het stuk. Welnu, toen zij in het stuk werd meegenomen naar de mystieke stal, begon ze met haar bevende stem te zingen en toen veranderde haar stem, veranderde van een heks in een engel en van de stem van een engel in de stem van een kind; en toen het antwoord van een andere stem, krachtig en warm trillend, een vrouwenstem van achter de coulissen.
Het was verbluffend, verbluffend. Ik moet je wel zeggen, de zogenaamde Félibres hadden kosten noch moeite gespaard.
Ik heb met dit landje hier helemaal geen behoefte om naar de tropen te gaan.
Ik geloof en zal altijd geloven in de kunst die in de tropen kan worden gemaakt en ik geloof dat het prachtig zal zijn, maar enfin, persoonlijk ben ik te oud en (vooral als ik me een oor van papier maché liet aanmeten) te zeer van karton om daarheen te gaan.
Zal Gauguin het doen? Nodig is het niet. Want als het moet gebeuren, gebeurt het vanzelf.
Wij zijn maar schakels in de keten.
Die goede Gauguin en ik begrijpen elkaar in het diepst van ons hart en als wij een beetje gek zijn, het zij zo, zijn wij dan ook niet genoeg kunstenaar om de angst daarvoor te trotseren door wat wij zeggen met het penseel?
Iedereen zal wellicht ooit een neurose hebben, de horla, de sint-vitusdans of iets anders.
Maar bestaat er dan geen tegengif? In Delacroix, Berlioz en Wagner? En werkelijk, ik ontken niet dat vooral ik tot op het merg aangetast ben door die kunstenaarswaanzin die wij allemaal hebben. Maar ik zeg en houd vol dat ons tegengif en onze vertroosting met een beetje goede wil als veel waardevoller kunnen worden beschouwd. Kijk maar naar de Espérance van Puvis de Chavannes.
t. à t.
Vincent