Aan Willemien van Gogh

Lieve zuster,


Wat me heel veel genoegen heeft gedaan, is dat ik eindelijk antwoord heb ontvangen van mevrouw Mauve.

Omdat ik haar dezer dagen wil schrijven, vraag ik je me onmiddellijk en zonder mankeren haar huidige adres te sturen. Haar brief kwam uit Den Haag, maar ze zegt niet of zij daar blijft; ik dacht dat ze in Laren was blijven wonen.

Ze zegt dat ze ook een goede brief van jou heeft gekregen.

Ik heb je brief uit Middelharnis ontvangen en dank je er wel voor. Je hebt er goed aan gedaan eindelijk Au bonheur des dames etc. te gaan lezen.

Er staat zoveel in, zoals ook in Guy de Maupassant.

Ik heb je al geantwoord dat het portret van Moe me niet erg beviel. Ik heb nu onlangs, om het in mijn slaapkamer te hangen, een Herinnering aan de tuin in Etten geschilderd, hierbij een krabbel ervan. Het is een vrij groot doek.

Nu wat de kleur betreft. Van de twee wandelaarsters draagt de jongste een sjaal in een groen-oranje Schotse ruit en een rode parasol. De oude vrouw draagt een violetblauwe, bijna zwarte sjaal. Maar een boeket met dahlia’s, sommige citroengeel, andere een mengeling van roze en wit, steekt af tegen deze donkere figuur.

Achter hen enkele smaragdgroene ceder- of cipressenstruiken. Achter die cipressen is een glimp te zien van een veld met fletsgroene en rode kolen, dat omzoomd wordt door een rij witte bloemetjes. Het zandpad is feloranje, het blad van de twee bloembedden met scharlakenrode geraniums heel groen. Ten slotte staat op de achtergrond een in het blauw geklede dienstmeid die bezig is met het verzorgen van planten boordevol met witte, roze, gele en vermiljoenrode bloemen.

Zo, ik weet dat het misschien nauwelijks gelijkend is, maar voor mij geeft het het poëtische karakter en de stijl weer van de tuin zoals ik die voel.

Stel nu eens dat die wandelaarsters jij en Moe zijn. Stel nu zelfs eens dat er geen enkele, absoluut geen enkele banale of simpele gelijkenis is, dan nog doet de bewuste keuze van de kleur, het sombere violet met daarop de felle plekken citroengeel van de dahlia’s me denken aan de persoonlijkheid van Moe.

De figuur in de plaid met een oranje en groene Schotse ruit die afsteekt tegen het donkere groen van de cipres, dat contrast dat nog wordt versterkt door de rode parasol, doet me denken aan jou, een vage figuur zoals die uit de romans van Dickens.

Ik weet niet of je begrijpt dat je poëzie kunt maken door alleen maar de kleuren goed te schikken, zoals je iets troostends kunt zeggen in muziek. Zo ook moet het opzettelijke veelvoud van bizarre lijnen die over het hele schilderij slingeren, niet de tuin weergeven in zijn banale gelijkenis, maar ons hem schetsen als gezien in een droom, wel overeenkomstig het karakter, maar toch vreemder dan in werkelijkheid.

Nu heb ik ook een romanlezeres geschilderd.

Lang gitzwart haar, een groen bovenlijfje, wijnrode mouwen, zwarte rok, de achtergrond helemaal geel, boekenplanken met boeken.

In de hand heeft zij een geel boek.

Dat was het voor vandaag. Maar ik bedenk me dat ik je nog niet heb verteld dat mijn vriend Paul Gauguin, een impressionistisch schilder, nu bij mij woont en dat wij het erg goed hebben samen. Hij moedigt me sterk aan om vaak helemaal uit de verbeelding te werken.

Doe Moe de hartelijke groeten van me en schrijf me zonder mankeren en per kerende post het adres van mevrouw Mauve. Ik omhels jullie, Moe en jou, in gedachten.


t. à t.
Vincent