Aan Theo van Gogh

Waarde Theo,


Eindelijk stuur ik je een kleine krabbel om je op z’n minst een indruk te geven welke kant het op gaat met mijn werk. Want vandaag ben ik er weer aan begonnen.

Mijn ogen zijn nog vermoeid, maar enfin, ik had een nieuw idee in mijn hoofd en zie hier de krabbel. Weer een doek van 30.

Deze keer is het gewoon mijn slaapkamer. Maar de kleur moet het hier doen en moet hier rust of slaap in het algemeen suggereren door in zijn vereenvoudiging meer stijl te geven aan de dingen. Enfin, het zien van dit schilderij moet rust geven aan het hoofd, of liever gezegd, aan de verbeelding.

De muren zijn bleekviolet. Op de vloer liggen rode plavuizen.
Het hout van het bed en de stoelen zijn geel als verse boter.
Het laken en de kussens heel helder citroengroen.
Het dek scharlakenrood.
Het raam groen.
De toilettafel oranje, de waskom blauw.
De deuren lila.

En dat is alles – verder niets in die kamer met dichte luiken.

Het forse van de meubels moet ook onverstoorbare rust uitdrukken.

Aan de muur portretten en een spiegel en een handdoek en wat kleren.

De lijst zal – omdat er in het schilderij geen wit is – wit worden.

Dat om mij te wreken op de gedwongen rust die ik moest nemen.

Ik zal er morgen nog de hele dag aan werken, maar je ziet hoe eenvoudig de gedachte is. De schaduwen en slagschaduwen zijn weggelaten; het is gekleurd in vlakke en heldere tinten zoals de Japanse prenten.

Het zal een contrast vormen met bijvoorbeeld de Diligence van Tarascon en het Nachtcafé.

Ik schrijf je niet lang, want ik ga morgen heel vroeg beginnen bij het frisse ochtendlicht, om mijn doek af te maken.

Hoe is het met de pijn, vergeet niet me dat te laten weten.

Ik hoop dat je een dezer dagen zult schrijven.

Ik zal ook eens krabbels van de andere kamers voor je maken.

Ik druk je stevig de hand.


t. à t.
Vincent