Aan Theo van Gogh
Waarde Theo,
Gisteren heb ik weer de dag doorgebracht met die Belg – die ook een zuster heeft bij de Vingtistes – het was geen mooi weer, maar het was een heel goede dag om wat te praten; we hebben gewandeld en toch nog heel mooie dingen gezien bij de stierengevechten en buiten de stad. We hebben wat serieuzer gepraat over het plan dat, als ik een onderkomen houd in het Zuiden, hij wel een soort standplaats in de mijnstreek zou moeten stichten. Dat Gauguin en ik en hij, in gevallen waarin het belang van een schilderij de reis zou rechtvaardigen, dan van plaats zouden kunnen ruilen – nu eens verblijvend in het Noorden, maar in een bekend gebied waar we een vriend hebben, dan weer in het Zuiden. Je zult hem binnenkort zien, die jongeman met zijn Danteske uiterlijk, want hij gaat naar Parijs en als je plaats hebt, zou je hem een dienst bewijzen door hem onderdak te verlenen. Hij is zeer gedistingeerd van uiterlijk en ik denk dat hij dat in zijn schilderijen ook zal worden. Hij houdt van Delacroix en wij hebben gisteren veel over Delacroix gepraat; hij kende uitgerekend de krachtige schets La Barque du Christ.
Welnu, dankzij hem heb ik eindelijk een eerste schets voor dat schilderij waarvan ik al zo lang droom – De dichter. Hij heeft ervoor geposeerd voor me. Zijn fijne gezicht met de groene ogen steekt in mijn portret af tegen een sterrenhemel van diep ultramarijn, de kleding bestaat uit een geel jasje, een boord van ruw linnen, een bonte das. Hij heeft op één dag twee keer voor me geposeerd.
Gisteren heb ik een brief ontvangen van onze zuster, die heel wat heeft gezien. Ah, als zij eens kon trouwen met een kunstenaar, dat zou niet slecht zijn.
Enfin, we moeten haar blijven aansporen om meer inzicht te krijgen in haar persoonlijkheid dan in haar artistieke kwaliteiten.
Ik heb L’immortel van Daudet uit – ik vind die uitspraak van de beeldhouwer Védrine wel mooi, die zegt dat roem behalen zoiets is als met roken een sigaar met de brandende kant in je mond steken.
Nu, ik vind L’Immortel beslist veel, veel minder mooi dan Tartarin.
Weet je, L’Immortel lijkt me niet zo mooi van kleur als Tartarin, want het doet me met al die subtiele en juiste waarnemingen denken aan de treurige schilderijen van Jean Béraud, zo droog, zo koud. Welnu, Tartarin is zo echt groots – heeft de grandeur van een meesterwerk, net als Candide.
Ik zou je uitdrukkelijk willen vragen om mijn studies van hier die nog niet helemaal droog zijn, zo veel mogelijk in de buitenlucht te zetten. Als ze binnen of in het donker bleven staan, zou dat ten koste gaan van de kleuren. Bijvoorbeeld het Meisjesportret, De oogst (uitgestrekt landschap met de ruïne op de achtergrond en de bergketen van de Alpilles), het kleine Zeegezicht, de Tuin met de treurboom en coniferenstruiken, als je die op ramen zou kunnen zetten, dan zou dat mooi zijn. Aan die ben ik een beetje gehecht.
Je ziet wel aan de tekening van het kleine Zeegezicht dat dat het meest doorwrocht is.
Ik laat 2 eiken lijsten maken voor mijn nieuwe Boerenkop en voor mijn studie van de dichter. Ah, waarde broer, soms weet ik zo goed wat ik wil. Ik kan in het leven en ook bij het schilderen wel zonder God, maar ziek als ik ben, kan ik niet zonder iets wat groter is dan ik, iets wat mijn leven is: scheppingskracht.
En als je, lichamelijk beroofd van die kracht, gedachten probeert voort te brengen in plaats van kinderen, dan ben je op die manier toch een deel van de mensheid. En in een schilderij zou ik iets troostends willen zeggen zoals muziek. Ik zou mannen of vrouwen willen schilderen met dat ondefinieerbaar eeuwige, waarvan de nimbus vroeger het symbool was en dat wij proberen te bereiken door de schittering zelf, door de trilling van onze kleuren.
Als je het portret zo opvat, wordt het geen Ary Scheffer omdat er een blauwe lucht achter zit, zoals op de Saint-Augustin. Want colorist, dat is Ary Scheffer nauwelijks.
Maar het zou meer overeenkomen met wat Eugène Delacroix zocht en vond in zijn Tasse en prison en in zoveel andere schilderijen die een echte man voorstellen. Ah, het portret – het portret met daarin de gedachte, de ziel van het model – dat moet er volgens mij zozeer komen.
Wij hebben gisteren veel gepraat, de Belg en ik, over de voor- en nadelen van hier. Wij zijn het over beide zaken helemaal eens. En over hoe enorm belangrijk het voor ons zou zijn als wij konden afwisselen, nu eens het Noorden, dan weer het Zuiden. Hij gaat weer bij MacKnight wonen, om redenen van goedkoper leven.
Dat is volgens mij voor hem toch een nadeel, want leven met een luiaard maakt lui. Ik denk dat het je plezier zal doen hem te ontmoeten; hij is nog jong. Ik denk dat hij je advies zal vragen over de aankoop van Japanse prenten en lithografieën van Daumier. Wat de laatste betreft, de Daumiers, het zou goed zijn om er nog meer te nemen, want later kunnen we die misschien niet meer krijgen.
De Belg zei dat hij met MacKnight 80 francs voor het pension betaalde. Wat een verschil dus als je samenleeft – ik moet alleen voor mijn onderdak al 45 per maand betalen. En dus kom ik steeds weer terug op dezelfde berekening, dat ik met Gauguin niet meer zal uitgeven dan alleen, en dat zonder het slecht te hebben.
Nu moeten we wel bedenken dat zij een heel slecht onderkomen hadden, niet wat hun bedden betreft, maar wat betreft de mogelijkheid om thuis te werken.
Zo zit ik dus nog steeds tussen twee gedachten: allereerst de materiële moeilijkheden, het zo wenden en keren dat je een bestaan kunt opbouwen en daarnaast de studie van de kleur. Ik heb nog altijd de hoop daarin iets te ontdekken. De liefde van twee geliefden uitdrukken door een huwelijk van twee complementaire kleuren, hun vermenging en hun tegenstellingen, de mysterieuze trillingen van naast elkaar geplaatste tonen. De gedachte in een voorhoofd uitdrukken met de schittering van een heldere toon op een donkere achtergrond. Hoop uitdrukken door middel van een ster. De hartstocht van een wezen door middel van de stralen van de ondergaande zon. Dat is zeker geen realistische trompe-l’oeil, maar is het niet iets wat werkelijk bestaat? Tot spoedig, ik zal je nog laten weten wanneer de Belg waarschijnlijk langskomt, want ik zie hem morgen weer.
Met een handdruk.
t. à t.
Vincent
De Belg zei dat ze bij hem thuis een Degroux hebben, de schets van Le Bénédicité uit het museum in Brussel.
Het portret van de Belg heeft qua uitvoering iets van het portret van Reid dat jij hebt.