Aan Theo van Gogh

Waarde Theo,


Gisteren heb ik de avond doorgebracht met die tweede luitenant en hij is van plan vrijdag hiervandaan te vertrekken, dan blijft hij een nacht in Clermont en uit Clermont zal hij je een telegram sturen om je te zeggen met welke trein hij aankomt. Zondagmorgen naar alle waarschijnlijkheid.

De rol die hij je zal brengen, bevat 36 studies; daarbij zitten er veel waarover ik hopeloos ontevreden ben en die ik je toch stuur, omdat het je niettemin een vaag idee zal geven van heel mooie motieven in de natuur.

Er is bijvoorbeeld een snelle schets bij die ik heb gemaakt van mezelf, beladen met kisten, stokken, een doek, op de zonovergoten weg naar Tarascon; er is een gezicht op de Rhône bij, waarop de lucht en het water een absintkleur hebben, met een blauwe brug en zwarte schooiersfiguren; de Zaaier is erbij, een Wasplaats en nog andere die volkomen mislukt en onaf zijn, vooral een groot landschap met struikgewas.

Wat is er geworden van de Souvenir de Mauve? Omdat ik er niet meer over gehoord heb, ben ik geneigd te geloven dat Tersteeg je er iets onaangenaams over gezegd heeft om te kennen te geven dat ze het zouden weigeren, of andere ellende. Natuurlijk zou ik me er in dat geval niet over opwinden.

Ik werk op het ogenblik aan een studie zoals dit:

boten van bovenaf gezien vanaf een kade, de twee boten zijn paarsachtig roze, het water is heel groen, geen lucht, een driekleurige vlag aan de mast. Een arbeider met een kruiwagen is zand aan het lossen. Ik heb er ook een tekening van. Heb je de drie tekeningen van de tuin ontvangen? Het zal er wel op uitkomen dat ze die bij de post niet meer aannemen omdat het formaat te groot is.

Ik vrees dat ik een heel mooi vrouwelijk model niet zal krijgen. Ze had toegezegd en toen heeft ze, naar het schijnt, wat centen verdiend door aan de zwier te gaan en heeft dus iets beters te doen. Ze was geweldig; de blik was als die van Delacroix. En een wonderlijk primitief voorkomen. Ik aanvaard de dingen met geduld, bij gebrek aan andere manieren om ze te verdragen, maar het is vervelend, die voortdurende problemen met modellen. Ik hoop dezer dagen een studie van oleanders te maken. Als je zo glad zou schilderen als Bouguereau, zouden de mensen zich niet schamen om zich te laten schilderen, maar ik geloof dat ik modellen ben kwijtgeraakt, omdat men vond dat het ‘slecht gedaan’ was, het waren alleen maar schilderijen vol verf die ik maakte. Dus zijn de brave hoeren bang dat ze zich in opspraak brengen en dat er om hun portret gelachen zal worden. Maar er is genoeg reden om bijna de moed te verliezen, wanneer je het gevoel hebt dat je dingen zou kunnen doen als de mensen meer van goede wil waren. Ik kan er niet in berusten te zeggen: ‘De druiven zijn zuur’, ik kan het niet verkroppen dat ik niet meer modellen heb. Enfin, we moeten geduld hebben en andere zoeken.

Nu komt onze zuster spoedig een tijdje bij jou doorbrengen, ik twijfel er niet aan dat ze het naar haar zin zal hebben.

Het is een tamelijk treurig vooruitzicht om tegen mezelf te moeten zeggen dat het schilderwerk dat ik maak, wellicht nooit enige waarde zal hebben. Als het waard was wat het kost, zou ik tegen mezelf kunnen zeggen: ik heb me nooit om geld bekommerd.

Maar in de huidige omstandigheden verslinden we daarentegen geld. Enfin, en toch moeten we nog doorgaan en proberen het beter te doen.

Heel vaak lijkt het me verstandiger naar Gauguin te gaan in plaats van hem het leven hier aan te bevelen; ik ben zo bang dat hij zich er uiteindelijk over zal beklagen dat we hem lastig hebben gevallen. Zal het ons mogelijk zijn hier thuis te leven, zullen we erin slagen de eindjes aan elkaar te knopen? Want dat is een nieuwe poging. Welnu, in Bretagne kunnen we berekenen wat het gaat kosten en hier weet ik er niets van. Ik blijf het leven vrij duur vinden en met de mensen schiet je niet veel op. Hier zouden we bedden en wat meubels moeten kopen, en dan de kosten voor zijn reis en al zijn schulden. Daarmee riskeren we volgens mij meer dan goed is, nu Bernard en hij in Bretagne zo weinig uitgeven. Enfin, we zullen spoedig moeten beslissen en ik van mijn kant heb geen voorkeur. Het is gewoon een kwestie van beslissen waar we de meeste kans hebben om goedkoop te leven.

Ik moet vandaag nog aan Gauguin schrijven om hem te vragen hoeveel hij voor modellen betaalt en om te horen of hij er heeft. Kijk, als je oud wordt, moet je wel een streep halen door wat illusie is en afwegen voordat je je ergens in stort. En hoewel je op jongere leeftijd nog kunt geloven dat je met ijverig werken in je behoeften kunt voorzien, wordt dat nu steeds twijfelachtiger. Ik heb dat nog tegen Gauguin gezegd in mijn laatste brief. Dat als je zou schilderen als Bouguereau, dat je dan kon hopen te verdienen – maar dat het publiek nooit zal veranderen en alleen maar van zoete en gladde dingen houdt. Met een soberder talent moet je er niet op rekenen dat je werk iets oplevert; het merendeel van de mensen die intelligent genoeg zijn om de impressionistische schilderijen te begrijpen en ervan te houden, zijn en blijven te arm om ze te kopen. Zal Gauguin of ik daarom minder werken – nee – maar we zullen de armoede en het sociale isolement als een vaststaand gegeven moeten accepteren. En laten we ons om te beginnen daar vestigen waar het leven het minste kost. Des te beter als het succes komt, des te beter als we het eens ruimer zullen hebben.

Wat me het meest aan het hart gaat in L’oeuvre van Zola, dat is die figuur van Bongrand-Jundt.

Het is zo waar wat hij zegt: U denkt, ongelukkigen, dat als de kunstenaar talent en reputatie heeft verworven, dat hij dan onder dak is?

Integendeel, dan is het hem voortaan verboden iets te maken wat niet helemaal goed is. Zijn reputatie zelf dwingt hem ertoe om, naarmate de verkoopkansen geringer worden, meer zorg aan zijn werk te besteden. Bij het minste teken van zwakte valt de hele jaloerse meute over hem heen en vernietigt juist die reputatie en dat vertrouwen dat een grillig en verraderlijk publiek tijdelijk in hem heeft gesteld.

Nog sterker is wat Carlyle zegt: kent u de glimwormen die in Brazilië zoveel licht geven dat de dames ze ’s avonds met spelden in hun kapsel steken? Roem is heel mooi, maar kijk, die is voor de kunstenaar wat de haarspeld is voor die insecten.

U wilt slagen en uitblinken; weet u echt wel wat u wilt?

Welnu, ik verafschuw het succes, ik ben bang voor de kater na het succes van de impressionisten, de reeds moeilijke dagen van nu zullen ons later ‘de goede tijden’ lijken.

Welnu, Gauguin en ik moeten vooruitzien, wij moeten eraan werken om een dak boven ons hoofd te krijgen, bedden, kortom, datgene wat onmisbaar is om het beleg van de mislukking te doorstaan, die ons hele bestaan lang zal duren.

En wij moeten ons vestigen op de minst dure plek. Dan zullen we de rust hebben die nodig is om veel te produceren, zelfs al verkopen we weinig of niets.

Maar als de uitgaven groter zijn dan de inkomsten, zouden we er verkeerd aan doen door te veel te hopen dat alles in orde zal komen door de verkoop van onze schilderijen. We zouden integendeel gedwongen zijn ze tegen elke prijs op het verkeerde moment van de hand te doen.

Ik concludeer. Bijna leven als monniken of kluizenaars met het werk als overheersende passie en afstand doen van welvaart. De natuur, het mooie weer hier, dat is het voordeel van het Zuiden. Maar ik geloof dat Gauguin nooit de Parijse strijd zal opgeven, die gaat hem te zeer ter harte en hij gelooft meer dan ik in een duurzaam succes. Dat zal mij geen kwaad doen, integendeel, ik wanhoop misschien te veel. Laten we hem dus maar die illusie laten, maar laten we beseffen dat wat hij altijd nodig zal hebben, onderdak en zijn dagelijks brood en verf is. Dat is de zwakke plek in zijn verdediging en omdat hij nu schulden maakt, is hij bij voorbaat verloren. Door hem te hulp te komen maken wij hem de Parijse overwinning inderdaad mogelijk.

Als ik dezelfde ambities had als hij, zouden we waarschijnlijk niet met elkaar overweg kunnen. Maar ik hecht niet aan mijn succes, noch aan mijn geluk, ik hecht aan het voortbestaan van de energieke ondernemingen van de impressionisten, ik hecht aan deze kwestie van een toevluchtsoord en dagelijks brood voor hen. En ik vind het een schande dat ik dat heb, terwijl er van hetzelfde bedrag twee kunnen leven.

Als je schilder bent, ga je ofwel voor een gek door ofwel voor een rijkaard. Een beker melk kost je één franc, een boterham twee, en de schilderijen worden niet verkocht. Daarom moeten we ons aaneensluiten zoals de oude monniken het deden, de broeders van het gemene leven van onze Hollandse heidevelden. Ik heb al in de gaten dat Gauguin hoopt op succes – hij zou niet buiten Parijs kunnen, hij voorziet niet dat de armoede eeuwig zal duren. Je begrijpt dat het me in deze omstandigheden absoluut niets uitmaakt om hier te blijven of weg te gaan. We moeten hem zijn strijd laten strijden. Hij zal die trouwens winnen. Te ver van Parijs zou hij het gevoel hebben dat hij niets uitvoerde. Maar laten wij voor onszelf die absolute onverschilligheid wat betreft succes of mislukking houden. Ik was begonnen de doeken te signeren, maar ik ben er snel mee opgehouden. Het leek me te dwaas. Op een zeegezicht staat een heel overdreven rode signatuur omdat ik een rode noot in het groen wilde hebben. Enfin, je zult ze spoedig zien. Aan het einde van de week kom ik wat krap te zitten, ik hoop dus maar dat ik je brief eerder een dag vroeger dan een dag later ontvang.

Met een handdruk.


t. à t.
Vincent