amusement
Parijs was in de tweede helft van de 19de eeuw de hoofdstad van het spektakel en het plezier, met Montmartre als epicentrum.
Café-concerts, danszalen en theaters schoten als paddenstoelen uit de grond en reizende circussen en kermissen streken neer aan de randen van de stad.
Het amusement was een onuitputtelijke inspiratiebron voor prentkunstenaars die het rauwe moderne leven wilden verbeelden.
Ook leverde het hun betaalde opdrachten op voor affiches en illustraties voor bladmuziek en theaterprogramma’s.
-
Artiesten en publiek
Kunstenaars belichtten het amusement van alle kanten. Henri de Toulouse-Lautrec en Henri-Gabriel Ibels waren meesters in het portretteren van artiesten op de bühne en achter de schermen, vaak met karikaturale trekken.
Félix Vallotton en Jean-Emile Laboureur vereeuwigden juist de menigte van Parijzenaren en dagjesmensen die samendromden op Wereldtentoonstellingen en in danszalen om het vluchtige vermaak te consumeren.
-
Kleinschalig vermaak
Veel uitgaansgelegenheden werden steeds commerciëler, waardoor in de jaren 1880 een tegenbeweging ontstond van kleinschalige theaters en cabarets, zoals Théâtre de l’Œuvre en Le Chat Noir.
Dit waren broedplaatsen voor kunstenaars, schrijvers en intellectuelen, die samenwerkten aan een Gesamtkunstwerk van muziek, literatuur en beeldende kunst.
In de programma’s die prentkunstenaars voor deze gelegenheden ontwierpen is amusement soms het onderwerp, maar staat meestal het thema uit de voorstelling centraal.
Verder lezen
Phillip Dennis Cate et al., The Spirit of Montmartre. Cabarets, Humor and the Avant-Garde, 1875-1905, New Brunswick 1996
Richard Thomson et al., Toulouse-Lautrec and Montmartre, Washington 2005
C. Leribault et al., Paris 1900. La ville spectacle, Parijs 2014